Geachte Minister Gatz,
Als oud-medewerker van 1997 tot 2005 wens ik het volgende kwijt naar aanleiding van de huidige verwikkelingen m.b.t. Jan Fabre en zijn gezelschap Troubleyn.
Ik wil benadrukken dat ik als langdurig medewerker terugkijk op een uiterst bloeiende periode waar ik bij Troubleyn en Jan Fabre een bijzonder interessant artistiek en menselijk biotoop heb ervaren. Het werk en de persoon van Jan Fabre bleek zeer inspirerend en ik heb er meerdere kansen tot zelfontplooiing gevonden die ik ook gegrepen heb. Dat de kwaliteitseisen van Jan Fabre erg hoog liggen, heb ik altijd gezien als een uitdaging, niet als een hindernis. Ik heb dan ook bijzonder veel bijgeleerd op zowel menselijk als op professioneel vlak, iets wat je tekent voor de rest van je leven, in mijn geval op positieve wijze. Het is geen toeval dat het werk van Jan Fabre internationaal erg hoog aangeslagen wordt.
Natuurlijk heb ik met stijgende verbazing de #me too aantijgingen in de pers gevolgd. Ik vind het betreurenswaardig dat ongenoegen dat een ernstige benadering verdient, louter via de pers wordt geventileerd, waarop de kunstenaar vervolgens publiek over de hele lijn wordt veroordeeld, zonder vaststaand onderzoek. Mag ik ervan uitgaan dat deze aantijgingen ernstig worden genomen en door de bevoegde instanties onderzocht, zonder deze mediahetze ?
Dat is wat mij stoort in deze verwikkelingen. Wat mij echter nog meer verbaast is dat er een precedent zou kunnen ontstaan indien de subsidieverstrekker het theatergezelschap Troubleyn dat het werk van Jan Fabre reeds meer dan 30 jaar produceert en tot in alle uithoeken van de wereld brengt, ontmantelt. Op welke grond (en) ? Dit zou ongezien zijn, en wat mij betreft een historische, artistieke en sociale vergissing.

Waarom ?

1. Zoals ik hierboven stelde, is het onderzoek lopende; dan heerst het voordeel van de twijfel

2. De compagnie Troubleyn heeft doorheen de jaren honderden en honderden mensen artistiek, productioneel en organisitorisch tewerkgesteld. Een compagnie is een levend organisme maar is ook een sociaal gegeven. Een subsidiestop betekent een ontmanteling van de compagnie en dus een sociaal bloedbad (en de vernietiging van levend werk, zie 3).

3. Vraag is of elke kunstenaar die iets oneigenlijks zou gedaan hebben daardoor verbod moet krijgen om zijn werk te maken. Een schrijver heeft een pen (laptop) nodig, een muzikant zijn instrument, een schilder zijn doek, maar een theatermaker heeft een compagnie nodig en die is niet zomaar zonder subsidies ter beschikking. Gaan we naar een nieuw Berufsverbot ?

4. Het belangrijkste argument tenslotte lijkt mij dat het ontmantelen van Troubleyn en dus het podiumwerk van Jan Fabre een immens verlies zou zijn voor de internationale scene en het historisch immaterieel, artistiek erfgoed van dit land.

Ik hoop dat u de vele positieve getuigenissen en een pleidooi voor de voortzetting van het artistiek werk van Jan Fabre en dit gezelschap in uw beslissing meeneemt.

Hoogachtend,
Hendrik Tratsaert