Een klein verhaal, een groot avontuur, een hartbrekende situatie.
Begin jaren tachtig frequenteerde ik als jonge vrouw, die zelf een artistieke opleiding had genoten, een groep jong opkomende kunstenaars. De naam Jan Fabre viel regelmatig en niet in het minst omwille van zijn uiterst controversiële beeldende en theatrale werk en zijn buitengewone sterke persoonlijkheid.
Toen ik ‘fysiek’ in contact kwam met het beeldende werk van Fabre, dat was in het Museum voor Hedendaagse Kunst te Gent, raakte Fabres werk me in het diepst van mijn zijn.
Het werk betoverde me.

Ik startte mijn loopbaan bij een gerenommeerde uitgeverij en drukkerij in het Gentse en ontmoette er Fabre om professionele redenen. Fabres aura was ongezien. Een charismatische verschijning die je naar adem deed happen en van wie je onmiddellijk door had dat hij enkel voor het hoogste, het meest sublieme ging. Hoewel hij toen pas begin dertig was, bezat hij de présence en kracht van iemand ‘onomvatbaar’.

Mijn droom was om voor deze kunstenaar te werken en toen Troubleyn in ’95 meer subsidie kreeg, werd ik deel van het toen nog kleine gezelschap.

Van ‘werk’ was geen sprake, we waren eerder een groep gepassioneerden die dag en nacht het oeuvre in de maak bedisselden, beschermden en de wereld inschopten. We groeiden samen tot een internationaal gerenommeerd gezelschap en artiestenstudio.
Een tovenaar was hij. Dromenmakers waren wij!

Fabre was gedreven en gedetermineerd en zo wij ook, zijn nauwste medewerkers. We waren een familie die in binnen- en buitenland aanzien genoot omwille van onze onuitputtelijke drang naar professionaliteit, perfectie en schoonheid. Kwaliteiten die we graag deelden en die menig ander kunstenaar bleken te inspireren.
Samen met Fabre ‘ademden’ we zijn kunst, het was zuurstof. Samen bereikten we de hoogste toppen maar beleefden we ook de diepste dalen.
De perfectie eiste het uiterste van ons allemaal maar op de een of andere manier ging dat vrij moeiteloos, toch indien je je kon verplaatsen in het rusteloze, immer creërende hoofd van de kunstenaar.
Er heerste respect voor elkaars grenzen en beperkingen. Echter, de kunstenaar was vaak aartsmoeilijk en bijzonder veeleisend. Het gezelschap kende zowel extern als intern ups en downs, fricties, teleurstellingen maar vooral ook kleine en grote triomfen en de meest bijzondere verwezenlijkingen en ervaringen.
Deze uitersten waren niet altijd voor iedereen weggelegd.
Tijdens de 25 jaar dat ik voor Jan werkte heb ik tientallen medewerkers zien komen en er evenveel weer zien gaan. Je moest immers ‘uit speciaal hout zijn gesneden’ en je passie en overgave dienden te allen tijde grenzeloos te zijn.

25 jaar heb ik het beste van mezelf kunnen en mogen geven. Ik werd gestimuleerd en uitgedaagd om het sterkste in mezelf naar boven te halen, dit te delen en door te geven aan anderen. Ik maakte wereldwijd tentoonstellingen, publicaties, films en documentaires. Ik begeleidde de theaterstukken op tournee en assisteerde bij geluid, licht en regie. Ik was tekstcoach en stond meermaals zelf op scene als actrice in Fabres ‘Je suis sang’, ‘Histoire des Larmes’ en het 24h stuk: ‘Mount Olympus’ … Ik richtte het Troubleyn/Laboratorium in en was verantwoordelijk voor de permanente kunstintegratie in het gebouw.
Ik heb gewerkt met honderden dansers, acteurs, schrijvers, filosofen, uitgevers, filmmakers, curatoren en kunstenaars in binnen en buitenland en het was telkens een avontuur waar beide partijen een onvergetelijke ervaring aan overhielden.

De uiterst pijnlijke situatie waarin we ons vandaag met het gezelschap Troubleyn bevinden, stemt dan ook tot nadenken.
Ik vraag me af waar, wanneer en hoe het fout is gegaan? Was ik dan zo blind, verblind, dat ik de signalen van die dierbare collega’s en vrienden niet heb opgemerkt?
Er was immers zo veel openheid, openhartigheid, respect en vriendschap.

Uiteraard waren er moeilijke, zelfs hele moeilijke momenten. Ja er werd gehuild, ja er werd betwist, er werd geruzied en ja er vielen soms harde woorden… maar dat alles bij de gratie van de creatie en met een wederzijds respect.

Eenmaal op scene veranderen de regels, niet opgelegd door Fabre maar door het gegeven, het creatie-platform. Je lichaam wordt tekenmateriaal, schetsmateriaal, het penseel waarmee de kunstenaar gretig aan de slag gaat. Meermaals heb ik ‘aan den lijve’ ervaren dat het Fabres theatertaal is die je als performer je grenzen doet verlaten. Iets wat je in geen geval zou doen off-stage, incarneer en presteer je moeiteloos on-stage. En God, wat een grensverleggend, zaligmakend, bevrijdend gevoel was dat. Een catharsis. En het was Fabre zelf die zich meermaals van achter zijn regietafel haastte om je te temperen in je mateloze overgave waarbij je het krachtigste, moeilijkste, mooiste maar vaak ook het pijnlijkste uit jezelf naar boven haalde.
Evoceerde hij dat gedrag? Uiteraard, zijn werk bestond erin de grenzen te betasten en deze te verleggen.
Daarbij werd de grens met de realiteit vaak uiterst dun, eens in creatie (altijd in creatie) vervaagt de realiteit, vervaagt de buitenwereld. Werk en privé vermengen zich. Velen laafden zich daaraan en ervoeren net die onderdompeling en dat ‘leven in die kunst’ als de kracht waaruit het werk ontstond. Het was als samen ‘een bank overvallen’, dag en nacht werken, studeren, creëren, kunst maken, zoeken, onderzoeken en aftasten tot in het uiterste detail.
Nooit of te nimmer in al die jaren, werd ik, of was ik er getuige van dat een speler gedwongen werd iets te doen wat die niet wilde. Nooit was er sprake van seksisme of racisme. Ook ‘vernedering’ is hier niet op z’n plaats. Zijn directe en vaak ‘onhandige’ opmerkingen, kwamen vaak hard aan en kwetsten soms maar een tijd later ontstond er iets dieper, iets krachtigers, iets wat nodig was om het geheel nog subliemer te maken.
Zo groeiden we, zo creëerden we. Geen rozen zonder doornen.
Tegelijk Jan kon je helen, binnen en buiten zijn werk. Jan houdt van mensen en niet in het minst van diegenen die zijn werk verdedigen en incarneren.

Wat ik aan de MeToo-crisis werkelijk bedroevend vind, is de perverse manier waarmee de pers dit conflict ten tonele voert. Jan wordt als enige aan de schandpaal genageld voor een open brief ondertekend door twintig collega’s en ex-collega’s die een minder fraaie en zelfs meer dan pijnlijke ervaring lijken te hebben beleefd binnen het gezelschap. Dat heeft me geschokt en ik weet hier absoluut geen blijf mee.
Maar voor we iemand naar de executie verwensen, verwacht ik ten minste volledige klaarheid in de zaak. Toch?

Sinds het najaar van 2018 ligt de pers zich als wraaklustige snipers te verlekkeren op het neerhalen van een persoon en met hem een gans gezelschap. Hiermee treffen ze niet alleen Fabre en zijn oeuvre maar vooral tientallen medewerkers en hun gezinnen.
Niemand van ons durfde gedurende al die maanden het woord te nemen uit schrik hiervoor in de media bestraft te worden en mee aan de schandpaal genageld te worden.
Dit is een meer dan gevaarlijk fenomeen dat we met z’n allen met de nodige aandacht onder de loep dienen te nemen. De grote vraag is of het de bedoeling is om de werksfeer binnen de podiumkunsten beter te maken of is het de bedoeling Jan Fabre en zijn gezelschap te vernietigen?

Mijn hart is gebroken. Ik zie 25 jaar hard werken en een met uiterst grote zorg opgebouwd oeuvre als een kaartenhuis ineenzakken.
Dit is toch geenszins een constructieve manier om verandering te bereiken.

Katrien Bruyneel / actrice bij vzw Troubleyn en manager artistieke projecten bij Angelos bvba (1995 – 2018)