December 1983, auditie Jan Fabre, samen met 1.500 andere potentiële kandidaten zit ik ongeduldig te wachten in het foyer van De Beursschouwburg tot het mijn beurt is. Voor mij komt Wim Vandekeybus, ik moet dus met een kapotte stoel aan de slag. Twee weken later starten de repetities in De Brink in Herentals. Ik ben er ook bij. Voor mij start wat ik nu nog altijd de mooiste tijd van mijn leven noem. Er volgen zes maanden hard werk: powertraining, dansopwarming, stemtraining en tot laat in de avond repeteren. Het resultaat mag er zijn, met ‘De Macht der Theaterlijke Dwaasheden’ toeren wij de wereld rond. Het milieu lustte nieuwkomer Jan Fabre niet. Roddels circuleerden snel: hij werkt niet met professionelen, maar plukt zijn performers van de straat. Het zijn kansarme jongeren en bovendien worden zij door Jan geterroriseerd, geslagen zelfs. Die arme Guido Van Meir maakte er zelfs een theaterstuk over. Toen lachten wij ons rot met die roddels en aan wie het wou weten, bevestigden wij gretig dat er af en toe een klap viel.

September 2018, ik ben op vakantie in Indonesië. Via mijn i-pad lees ik de krant. Ik val haast van mijn stoel als ik in een artikel lees over een open brief van twintig oud-medewerkers die Jan Fabre beschuldigen van machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag. Eerst verbouwereerd, daarna boos lees ik verder. Dit kan toch niet, het gaat hier duidelijk niet om de Jan Fabre die ik gekend heb. Wie zijn deze mensen? Wat is hun bedoeling? Waarom kiezen ze voor de weg van het publiekelijk aan het kruis nagelen? Waarom dienen zij geen klacht in zodat Jan ook weerwoord kan geven? Is ‘er als een kip zonder kop bijlopen’ dan echt de grofste belediging die je naar je hoofd kan geslingerd krijgen?

De Jan die ik in 1983 leerde kennen was slechts vier jaar ouder dan ikzelf. Een Antwerpenaar uit de Seefhoek met branie, heel veel branie. Jan was gedreven, enthousiast, een creatieve duizendpoot. Hij wou het beste uit zichzelf halen en ging daarvoor tot het uiterste. Van de mensen waarmee hij samenwerkte vroeg hij niets minder. Wat mij altijd is bijgebleven is de warmte en vriendschap die hij naar zijn performers uitstraalde. Jan had 2.000% respect en eerbied voor ons. Voor zijn performers, zijn Krijgers van de Schoonheid, ging hij door het vuur. Ik bespeurde ook dankbaarheid als wij eindelijk een scène tot een goed eind hadden gebracht. Werd er dan nooit een luider woord gesproken, gevolgd door één of andere krachtterm? Dat gebeurde uiteraard wel eens, net zoals elders waarschijnlijk. Als we voor de zoveelste keer een scène hadden verprutst bijvoorbeeld. Nooit heb ik Jan kunnen betrappen op het spelen op de man in plaats van de bal. Ik geloof dat Jan er fysiek onder leed als wij er niet in slaagden om het beste van ons zelf te geven. Ik heb nooit ofte nimmer meegemaakt dat een performer persoonlijk hard werd bejegend, laat staan beledigd.

De dagen en weken na de publicatie van de open brief neemt mijn boosheid alleen maar toe. Ik ben ronduit gedegouteerd van de reacties in de pers. Moest de term ‘trial by the media’ nog niet bestaan, dan zou het voor deze moeten uitgevonden worden. De hoofdredacteur van mijn favoriete krant schrijft een tenen krullend editoriaal vol vitriool en neemt als het ware de positie van rechter en beul in. Alles wordt er bij gesleurd, want zo een slechte mens, die heeft waarschijnlijk ook financieel gesjoemeld. Ook de oude (en nieuwe) garde criticasters werd er bij gehaald en proberen het artistiek erfgoed van Jan tot puin te herleiden. Ze moesten beschaamd zijn. En ja hoor die arme Guido Van Meir wordt er ook bijgehaald om zijn oud schampschrift de status van profetie te geven. Ik werd plaatsvervangend beschaamd bij dit zielig vertoon. Niemand die zich de vraag stelde wat dit doet bij Jan en zijn gezelschap. Ik werd plaatsvervangend beschaamd voor zo weinig mededogen.

De briefschrijvers willen een persoonlijk ongenoegen aankaarten en zeggen dan wel dat ze niemand willen beschadigen, maar de methode die ze gekozen hebben is rampzalig voor Jan, zijn medewerkers en zijn gezelschap. Dat verdienen zij niet.

Ik blijf me Jan herinneren als gedreven, inspirerend, attentvol en gul. Niets of niemand zal dat beeld kunnen bijstellen, ik had bij Jan immers de beste tijd van mijn leven.

Werner Strouven (performer in ‘De Macht der Theaterlijke dwaasheden’, 1984-1986 en stagiair dramaturgie voor ‘Das Glas im Kopf wird vom Glas’, 1989. Ik heb zo goed als alle voorstellingen van Jan gezien)