Geachte Minister Gatz,
Ik werk samen met Jan Fabre sinds 30 april 1984. Zo goed als 35 jaar dus.
Een objectieve getuigenis kan ik niet neerpennen, daarvoor is mijn leven te verweven met het werk en met de kunstenaar. Ik beschouw het ook als mijn eigen werk, aan iedere voorstelling die ik mee heb gemaakt, en dat zijn er meer dan 50, ben ik medeplichtig.
De open brief heeft mijn wereld door elkaar geschud, mijn waarden in vraag gesteld, mijn persoon, mijn loyaliteit, mijn leven en ja, ook mijn levenswerk, 35 jaren van artistieke overtuiging, engagement en vriendschap, op zijn grondvesten doen daveren.
En daar lever ik, nu 5 maanden later, nog iedere dag en een gevecht mee. Een gevecht met mijzelf waaruit ik wil leren.
Want ik kan mij niet terugvinden in het donkere beeld dat in de open brief geschetst werd.
Troubleyn/Jan Fabre is niet de gesloten besloten repressieve seksistische racistische zwijgende gemeenschap die in de open brief beschreven wordt. Jan Fabre is niet de machtsgeile onberekenbare seksistische racistische pester en onmens die in de open brief beschreven wordt. Doorgeslagen. Er is geen woord dat voor mij persoonlijk de open brief in Rekto:Verso en de daarop volgende pubieke/media storm beter duidt dan ‘doorgeslagen’.
Mijn samenwerking met Jan Fabre stoelt op persoonlijke noodzaak. Ik zoek diepgang in mijn werk, ik zoek waarachtigheid in mijn werk, ik zoek engagement in mijn werk, ik wil mijzelf zijn in mijn werk, ik wil geloven in wat ik doe, ik wil dat mijn werk van belang is voor diegenen waarmee ik samenwerk, ik wil dat mijn werk mij leert over het leven, over de samenleving, over de menselijke natuur, ik wil dat mijn werk mij verrijkt.
Dat heb ik allemaal gevonden in die donkere theaterzaal, in het samenwerken met die veelzijdige artiest Jan Fabre, die artiest wiens grootste gave het is om het beste en het onvermoede te halen uit zijn performers en zijn medewerkers.
Dat heb ik evenzeer gevonden in het samenwerken met honderden getalenteerde mensen, die met ons de ietwat bizarre levenskeuze maakten om samen in een donkere ruimte te kruipen om er twee of drie maanden, of een jaar later terug uit te komen met iets wat je aan het leven wil teruggeven, dat je aan de wereld wil tonen en waarvan je hoopt dat het het leven van anderen verrijkt …
Jan Fabre vraagt een grote persoonlijke inzet van zijn medewerkers. Dag na dag ondervraagt hij zijn medewerkers/performers, motiveert en voedt hij hen. Dag na dag verschuiven performers hun fysieke en mentale grenzen. Doordat het lichamelijke bij Fabre de eerste impuls is voor het acteren, zijn de menselijke natuur, de menselijke instincten het onderzoekdomein van zijn performers. En soms durven zij daar ongelooflijk ver in gaan, balancerend op de grenzen van moraal en ethiek, wurmend in de krochten van hun ziel en lichaam. Dat maakt je medeplichtig, dat maakt je medeverantwoordelijk: je moet je verbeelding en je intuïtie vieren en al je zintuigen gebruiken om hun improvisaties te lezen, te duiden en te sturen. Er vindt een voortdurende mentale uitwisseling plaats tussen de performers en de mensen die ervoor zitten, Jan en ikzelf dus. Die uitwisseling is rijk en veellagig, die uitwisseling is open en direct, die uitwisseling is de humus van Fabres werk.
En Jan Fabre is de eerste om zijn medewerkers in die uitwisseling te beschermen, om van de repetitieruimte een veilige plek te maken, op moeilijke momenten, in de rush naar de première… ik kan daar tal van voorbeelden van geven. Ik heb Jan altijd bewonderd voor zijn zorgzame generositeit naar zijn performers en medewerkers, ik heb onnoemelijk veel van hem geleerd.
Toch slaagt niet iedereen erin om zijn eigen persoonlijkheid te versterken in dit werk: om ondervragend, kritisch, meedenkend of net tegendraads zichzelf in Fabres theaterwerk te vinden. Samenwerkingen komen tot een einde, soms in wederzijds begrip, soms met inzicht, soms met slaande deuren, soms omdat iemand twijfelt aan eigen kunnen, soms uit jaloezie of uit afgunst, of soms gewoon omdat er zich een andere deur voor iemand opent.
Mijnheer Gatz, iedereen van de huidige ploegen van Mount Olympus, Belgian rules/Belgium rules en de verschillende solowerken, heeft zich geëngageerd om de geprogrammeerde voorstellingen tot een goed einde te brengen. Iedereen werkt daar hard voor, op zijn eigen manier, met de middelen die ons daarvoor worden aangereikt: door met Idewe in gesprek te gaan, door persoonlijke gesprekken met elkaar te voeren, door in groepsoverleg te gaan, door diverse verantwoordelijkheden binnen het gezelschap op te nemen.
En dat maakt mij onnoemelijk trots. Want ook dat is de verdienste van Jan Fabre: met zijn werkwijze leidt hij zijn spelers en zijn omringend team op tot verantwoordelijke actoren die elkaar steunen, hun werkplek willen heropbouwen en ‘hun’ voorstelling verdedigen met ieder talent in hun lijf. Wij werken allemaal samen voor een toekomst voor Troubleyn: een plek waar iedereen in alle veiligheid en vertrouwen, geruggesteund door duidelijke afspraken over integriteit en arbeidsregels, zijn artistieke dromen kan waarmaken.
Ik kan dat enkel doen mèt Jan Fabre. Zonder hem is er geen motor, geen ziel, geen hart, geen kunst, geen Troubleyn.
Miet Martens, dramaturge en artistiek medewerkster van 1984 – tot op heden, 6 februari 2019